Kijken in mijn ziel. Dit is een tweede essay dat ik ooit (in 2010) schreef voor mijn psycholoog. Eens even lekker voyeren in mijn dwangneurose die ik inmiddels heb overwonnen. Voer voor psychologen! :-)
Donderdagavond zat ik met een pilsje en een sigaret in mijn filosofeer-en-piekerfauteuil in de serre bij mijn ouders thuis. Het is de plek waar ik toen ik nog thuis woonde – de lucht vullend met dikke rookwolken - fantastische romances bij elkaar droomde die niet zouden misstaan in een tegendraadse kasteelroman. Tegendraads dan vanwege de ongebruikelijke, maar tegelijk zeer besmettelijke thematiek der vrouwenliefde. Ik stel me plotseling voor hoe ik, als ik maar de juiste toverbewoordingen had gevonden, mijn gedroomde boeken wel had durven schrijven.

Hoe ik dan menig lezeres (lees:huisvrouw) had kunnen aanzetten tot een daad van rebellie. Hoe ze stuk voor stuk hun aan’recht’ zouden verruilen voor het recht op vrije liefde, en zich aldus bij wijze van experiment zouden verliezen in een amoureuze affaire met hun beste vriendin, die ze onbewust inderdaad al jaren hun ‘harts’vriendin noemden. Hoewel ik ook wel weet dat de meeste (huis)vrouwen deze laatste zin zouden lezen met een verafschuwd gezicht: ‘he bah, met mijn beste vriendin, ik moet er niet aan denken?!’ Jawel, want als je eerst het boek had gelezen (dat ik dus niet geschreven heb) dan had je heel iets anders gedacht. Maar ach, ik zit nog steeds met de hardnekkige vooronderstelling: “ Ik durf mijn dromen niet waar te maken.” Dus blijf ik maar letterlijk in mijn stoel zitten en roken, terwijl gedachten opkomen en seconden later weer oplossen in het niets, net als de rook.
Speeltoneel
Toch heb ik vanuit diezelfde bedenkstoel in mijn ouders serre ook wel eens kleinere droompjes verwezenlijkt. Ik studeerde ’s nachts na tweeën toneelstukjes in, want de nacht was van mij alleen. Soms waren de scènes daadwerkelijk bedoeld voor uitvoering op het alledaags speeltoneel. Want hoe zou ik morgen zo origineel mogelijk mijn belevenissen en hersenspinsels wereldkundig maken? Als ik daar in de kleine uurtjes een verhaal vertelde of een presentatie instudeerde observeerde ik mezelf in de ramen, kritisch kijkend naar mimiek en expressie. En de volgende dag hing het publiek aan mijn lippen.
Maar die gezellige stoel is tegelijkertijd ook de plek die mijn vader kennelijk associeert met mijn zwaarste depressie. Het is de stoel waar mijn gedachten me om zeep trachtten te brengen, waar zelfdestructie regeerde, waar de tijd me aanvrat tot er slechts 43 kilo van me restte. Als ik de laatste tijd binnenloop roept papa alvast vanuit de keuken: “En je gaat daar niet de hele avond zitten en roken!”
Denken
Maar wat is er mis met een beetje denken? Iedereen is altijd maar bezig met handelen, handelen, handelen want anders krijg je niks ‘gedaan’. Het liefst zouden we met al ons handelen de tijd voorbijsnellen. En als je op je sterfbed ligt, als je met je rug tegen de deur van het einde der tijd staat, dan kijk je terug en dan vraag je je natuurlijk af: wat heb ik in mijn leven eigenlijk allemaal ‘gedaan’? Niemand vraagt zich op zo’n moment af: wat heb ik eigenlijk allemaal ‘gedacht’?
Maar denken is toch veel belangrijker, want het gaat vooraf aan de meeste handelingen. Als we alles wegdenken, onze omgeving, onze dierbaren, ons lichaam dan blijft er maar 1 ding over: onze gedachten, die kunnen we nu eenmaal niet wegdenken. ‘Ik denk dus ik ben’ , zei Descartes al eens. Zonder gedachten geen handeling, zonder handeling wel gedachten, niet dan? Maar zelfs de filosoof Socrates dacht toen hij stervende was niet aan alle diepe ‘gedachten’ die hij had gehad, maar aan pietluttige dingen die hij moest af’handelen’, hij maakte zich zorgen over een haan die nog iemand van hem te goed had.
Piekerstoel
Gek eigenlijk dat bepaalde gedachten bij een bepaalde plek zouden horen. Bij de plek ‘sterfbed’ denkt 99% van de mensen op zeker moment dus: “Wat heb ik in mijn leven gedaan?” En zo bestaat er plotseling in dit verhaal ook een ‘filosofeer-en-piekerstoel’, alsof er een speciale plek bestaat waar je jezelf zowel de hemel als de hel in kunt denken. Wat natuurlijk onzin is want dat kun je overal doen.
Maar ik schrijf dit omdat ik de laatste tijd vaker gedachten koppelde aan plekken. Eigenlijk sinds het Stockholm-Amsterdam incident. Het is nu stukken minder dan het geweest is. Eerst was het: ‘als ik naar het pizzeria ga… dan krijg ik dwanggedachten’, of ‘als ik de straat oploop dan… wordt ik bang om een paniekaanval te krijgen’. En jawel, ik leek wel helderziend! Inderdaad, op de bewuste plekken kreeg ik de bewuste gedachten. Het doet me denken aan het boek Extreem luid en ongelooflijk dichtbij waarin een pasgetrouwd stel in hun flat ‘ietsplekken’ en ‘nietsplekken’ creëert. De ‘nietsplekken’ waren de plekken in huis waarop je van absolute privacy verzekerd was, waar je niet hoefde communiceren of een rol opvoeren, het waren niet-bestaande territoria waar je tijdelijk je bestaan kon opheffen. Later mocht je op niets-plekken bepaalde woorden niet denken, en dat ging steeds verder door, tot de halve wereld een niets-plek was en de echtelieden al hun woorden waren kwijtgeraakt en letterlijk sprakeloos waren.
Ik wil natuurlijk niet eindigen zoals dat stel, dus lieve psycholoog: kunt u mij helpen een manier te vinden om dwanggedachtenplekken, of piekerstoelen te neutraliseren tot ‘plekken voor een vrije gedachteloop?’ Want vanavond had ik het weer even. Ik zou wat gaan drinken bij de Gotcha met mijn zusje en een vriendin van haar. Ik dacht dat we te voet zouden gaan, maar we gingen met de auto. Maar nu schijn ik tegenwoordig vervoersmiddelen te associëren met dwanggedachten dus had ik gedurende de twee minuten durende rit telkens dwanggedachten. Dat gaat dan zo: “Nu NIET dwanggedachten gaan hebben in de auto!”
Denk niet aan een roze olifant
Hoe draai ik het nu zo dat mijn idee van vervoersmiddelen dusdanig omkeert dat ik NIET mijn brein het beruchte NIET-commando geef, waar ik zo bang voor ben, als ik er in stap? Roze olifanten, witte beren, persoonlijk ervaar ik dwanggedachten meer als een zwerm strontvliegen die constant om je hoofd cirkelt en die in je oor vliegen en een oorverdovend lawaai maken dat je niet kunt negeren en die je gezichtsveld belemmeren. Zeer irritant maar moeilijk kapot te krijgen. Er is onderzoek gedaan naar witte beren: zeggen ze tegen deelnemers ‘u mag de komende tijd NIET aan een witte beer denken, doet u dan toch dan krijgt in een andere kamer iemand een stroomstoot.’ De deelnemers werden weken na het experiment nog de hele dag bezocht door witte beren die constant door hun hoofd denderden.
In Psychologiemagazine stond afgelopen maand een heel stuk over dwanggedachten. Een deskundige zei daarin: “Dwanggedrag is een antwoord op een existentieel probleem. Namelijk dat we nauwelijks controle hebben over de dingen – en dat we daaronder lijden, dat we proberen vat te krijgen op dingen waar we uiteindelijk geen vat op hebben. Orde willen scheppen waar chaos heerst, samenhang willen creëren waar toeval regeert. Mensen hebben behoefte aan beheersing en rituelen geven de illusie van beheersing. De herhaling brengt rust, de oppervlakkige orde suggereert structuur. Het is een manier om onze angst voor betekenisloosheid te bezweren.” Fijn dat ik hier niet alleen met een stomme stoornis te maken heb maar met een diep existentialistisch probleem, dat klinkt gewichtiger.
Sartre
Over existentialisme gesproken, vlak voor ik vanavond in de auto stapte las ik een artikel over Jean-Paul Sartres Filosofie van de vrijheid. Volgens hem heeft ieder mens als grootste taak het bewaken van zijn vrijheid, het kiezen van zijn eigen leven en daar verantwoordelijkheid voor nemen. En niemand kan een excuus aangeven om zichzelf van zijn vrijheid te ontlasten, al belast die vrijheid ons met een ondraaglijke verantwoordelijkheid voor de wereld. Dus mensen die zeggen dat-ze-nu-eenmaal-zo-zijn die moeten niet lullen.
Hoe zit dat met die dwanggedachten, ze nemen me mijn denkvrijheid af geloof ik, dat vind ik nog het ergste, en daarmee mijn algehele vrijheid, want regelmatig pas ik ervoor (als het even kan) om verder van huis te gaan. Kan ik het wel of niet helpen dat ik ze heb? Ligt hier misschien toch een stomme belief onder dat ik ‘onvrij’ zou zijn, en heb ik gewoon de vrijheid om de dwanggedachten weg te denken, en is het aan mezelf te wijten dat ik dat niet doe?
Onze vrijheid kan volgens Sartre alleen echt beperkt worden door de ‘ander’, door zijn nukken, zijn grillen, zijn wil. In de menselijke verhouding staat volgens hem altijd de vrijheid van de een of de ander op het spel, vandaar zijn beroemde zin ‘de hel dat zijn de anderen’. Als ik het lees moet ik aan mezelf denken een paar jaar geleden. Ik zat op de gesloten afdeling van het gesticht, drie dagen na mijn psychose, en ik krabbelde in een notitieboekje het zinnetje ‘de hel dat ben je zelf’, daarbij niet aan Sartre denkend, daar was ik vast te warrig voor. Ik had een paar dagen daarvoor mijn eigen hel gecreëerd, in de vorm van de letterlijke waan dat ik in de hel was. En nu dacht ik ‘als ik mijn eigen hel kan maken, dan kan ik die ook weer omvormen tot een hemel, of gewoon tot het leven van alledag.’ En dat lukte, en ik hoop dat het ook lukt voor de nare ideeën die me de laatste maanden bestierden. Maar nog steeds vrees ik soms mijn eigen hoofd, want dat is het enige ding dat me mijn vrijheid afneemt.
De gelukkige huisvrouw
Maar via allerlei omzwervingen kom ik nu terug bij de donderdagavond uit de eerste alinea. Toen zat dus ik in mijn denk en piekerstoel. Bij gebrek aan diepzinnige gedachten, liet ik mindful als ik af en toe ben, mijn oog vallen op de filmbijlage van de krant. Op de cover stond Carice van Houten met een dromerige blik in haar ogen, gericht op de wolken. Ernaast stond in hoofdletters: Een niet te depressieve verfilming. Nu wekt het woord ‘depressieve’ altijd onmiddellijk mijn aandacht, het gaat gepaard met het commando ‘LEES’, en Carice van Houten ook trouwens, want dat vind ik een mooie vrouw. Dus: dubbel LEES. Het artikel ging over de verfilming van het boek De gelukkige huisvrouw van Heleen van Royen, met Carice van Houten in de hoofdrol. Het is Van Royens grotendeels autobiografische roman over haar onverwerkte verdriet rond haar vaders zelfmoord. Ze krijgt na haar bevalling waanideeën, is een gevaar voor haar kind, en moet worden opgenomen in een kliniek.
Carice
Voor de verfilming ging de regisseur met de cast op bezoek in een echte psychiatrische inrichting. Carice van Houten had het doodeng gevonden en de regisseur mocht niet van haar zijde wijken. Ik schrok daar wel een beetje van, want ik dacht dat van Houten juist heel ruimdenkend en open was, een actrice die zich in de ziekste geesten durft in te leven, omdat die nu eenmaal ook mooi kunnen zijn, of fascinerend.
Ik moest meteen denken aan mijn eigen toekomstplannen. Ik wil eens een boek gaan schrijven waarin ik bijna de waanwereld van chronisch patiënten betreedt er een stuk in meega en de lezer laat zien dat ze eigenlijk allemaal kunstenaars en filosofen zijn, die elke dag bezig zijn met het creëren van hun eigen soms angstwekkende imaginaire werelden. En dat gek niet zo gek is als het lijkt, alleen een bijzonderder en origineler perspectief. Opeens schrok ik: als Carice er al niet tegen kan, kan ik het met mijn verleden dan wel aan? Maar misschien kwam het wel doordat de regisseur met de film wilde zeggen: iedereen kan gek worden. Wat moet er met me gebeuren, wil ik hier terecht komen? Dat Carice dat ook telkens dacht toen ze er rondliep.
Later in het artikel sloeg me weer de schrik om het hart. Heleen van Royen was bij de voorvertoning van de film bijna aan het einde bij de cruciale ‘regressiescène’ uit de bioscoopzaal gerend. De film kwam volgens haar akelig dicht bij de werkelijkheid, veel dichter dan het boek. Plotseling stel ik me voor dat ik bij de première van de film over mijn eigen psychose zit. Ik geloof dat ik na de eerste scene al de zaal uitstormde, gevolgd door mijn vader mijn moeder en mijn zusje. Dat lijkt me nog tien keer zo eng als een familieopstelling, vooral omdat een psychose ook het gevoel geeft dat je de hoofdrol speelt in een speelfilm waar je niet meer uit kunt stappen, een film met een Onzichtbare regisseur, een poppenspeler die nooit meer ‘cut’ roept, maar je eindeloos laat lijden terwijl hij met sadistische halen aan de touwtjes trekt, en dat alle andere acteurs het spelletje meespelen. Met overdenkingen over dromen die dromen blijven en boeken die misschien nooit geschreven zullen worden ging ik de donderdagnacht in. Maar ik werd vrijdag vrolijk wakker, met hoop en dromen.
Comments